In de nacht van 29 maart wordt de klok een uur vooruit gezet. Om 2.00 uur wordt het dan 3.00 uur en gaat de zomertijd in, die dit jaar duurt tot 25 oktober 2020. Zomertijd is de tijd die gedurende de zomermaanden wordt aangehouden door de klok een uur vooruit te zetten; dit wil zeggen de klok een uur voor te laten lopen op de standaardtijd, die in dit verband ook wel wintertijd genoemd wordt.
In de zomer komt de zon zo vroeg op dat het al licht is terwijl de meeste mensen nog slapen. Door de klok te verzetten lijkt de zon later op te komen en weer onder te gaan. Hierdoor is het ’s morgens langer donker en blijft het ’s avonds juist langer licht. De periode van daglicht komt zo beter overeen met de periode waarin de meeste mensen wakker zijn.
Er is weleens beweerd dat zomertijd voor het eerst voorgesteld werd door Benjamin Franklin en in een anonieme brief aan de redactie van de Journal of Paris. Het artikel was echter als grap bedoeld en bovendien stelde Franklin niet voor om de zomertijd in te voeren, maar dat men in de zomer vroeger moest opstaan en naar bed gaan om te besparen op kaarsen.
Het eerste serieuze voorstel kwam van de Nieuw-Zeelander George Vernon Hudson in 1895, die de tijd wilde aanpassen aan het ritme van de mens in plaats van omgekeerd. Hij wilde daarom de klok ’s zomers twee uur vooruit zetten.[3] De Engelsman William Willett kwam in zijn Waste of Daylight (Verspilling van daglicht) uit 1907 met eenzelfde voorstel, maar hij was niet bij machte om het van de Britse regering gedaan te krijgen, ondanks steun van een aanzienlijke groep parlementsleden.
Vanaf 1977 al zomer – en wintertijd
De eerste praktische toepassing van zomertijd was door het Duitse Keizerrijk gedurende de Eerste Wereldoorlog, vanaf 30 april 1916.[5] De zomertijd werd ook in de bezette gebieden doorgevoerd. Nederland was weliswaar neutraal, maar voerde een dag later (1 mei) eveneens zomertijd in. Het Verenigd Koninkrijk volgde op 21 mei. Deze eerste zomertijd liep tot 1 oktober 1916.
Tussen beide wereldoorlogen in en ook tijdens de Tweede Wereldoorlog was in verschillende Europese landen (waaronder Nederland) de zomertijd in gebruik.
De oliecrisis van 1973, die tot een golf van energiebesparende maatregelen leidde, was voor veel Europese landen aanleiding om opnieuw de zomertijd in te voeren. Spanje en Albanië begonnen hier in 1974 mee. In 1975 volgden Griekenland en Cyprus. Frankrijk volgde in 1976, Nederland, België, Luxemburg, Portugal en Polen in 1977, Tsjecho-Slowakije, Bulgarije en Roemenië in 1979. West-Duitsland wachtte nog tot 1980, totdat hierover een afspraak met Oost-Duitsland was gemaakt. Ook Oostenrijk, Denemarken, Hongarije, Noorwegen en Zweden sloten zich toen aan. In 1981 volgden de Sovjet-Unie, Finland, Zwitserland en Liechtenstein, en in 1983 Joegoslavië. In 1985 sloot Andorra zich aan, als laatste land in Europa.
Voor 2002 waren de regels iets anders:
Van 1981 tot 1995 liep de zomertijd van de laatste zondag van maart tot de laatste zondag van september. Hierdoor was de vroegste begindatum 25 maart (in 1984 en 1990) en de laatste einddatum 30 september (eveneens in 1984 en 1990). Zomer- en wintertijd duurden dus elk ongeveer zes maanden.
Vanaf 1996 eindigde de zomertijd, volgens een wijziging in de richtlijn, op de laatste zondag van oktober. Deze wijziging werd doorgevoerd om de zomertijd met die in het Verenigd Koninkrijk te synchroniseren. Sindsdien duurt de zomertijd dus ongeveer zeven maanden.
De klok vooruit maar dan anders gehoopt tijdens Coronavirus
De volgende tekst is al veel te vinden geweest op de Social Media. We willen deze toch laten zien, omdat de zomertijd in 2020 ingaat in een bizarre, onwerkelijke wereld, die zo gekarakteriseerd wordt door het Coronavirus.