De carnavalsverenigingen de Othmarridders en de Siepeljonkers vieren hun jubileum, respectievelijk 55 en 22 jaar. Dat is geen nieuws meer en prins Tim en markies Jasper zijn inmiddels luid be’jubeld’ als de hoogheden, die in dit jubileumjaar hun verenigingen aanvoeren. Maar wie waren de andere jubileumprinsen en markies. Ze komen de komende weken allemaal voorbij op deze site en we starten deze serie uit de oude carnavalsdoos met prins Gerard III. Zelf helaas niet meer in leven, maar zijn adjudant Ben Morshuis heeft voor deze site het één en ander op papier gezet.
Prins Gerard III: ‘Nen goodn Siepel steet nich van wietn’
In 1974 was het eerste jubileumjaar van de Othmarridders. Gerard Velthuis, prins Gerard III, werd dus ook de eerste jubileumprins. Het is toeval dat in 11 jaar tijd drie keer een Gerard prins mocht worden, want voor de periode van Veldhuis waren ook Gerard Brandehof en Gerard Heisterkamp hoogheden geweest van de Othmarridders. Ook toen was er een proclamatie, waarin onder meer stond:
Spölman van de Boerendansers
Eenke den zich onmeundig inzettn veur KOSC (nich op ’t veald; voetbaln kon hee nich)
Buutredner op de Zittingsavond
Klusjesman van völ mede-Siepels
Veurbeeld veurr de Siepelkuuk’ns, de jonge garde en voorloper, net als later de Jojo’s van de Siepeljonkers
Vaar van ’n köppelke jongs en wichter (Van de jongs zol zön André ’t ok tot Stadsprins brengn
Echtgenoot van Miny
Veurman van ziene adjudanten Paul Lankamp en Ben Morshuis
Menigeen vroeg zich na 12 februari 1974 af of de nieuwe prins voldoende aandacht aan elk bovengenoemd onderdeel zou kunnen schenken. Het antwoord kan kort zijn: Gerard Velthuis slaagde daarin volkomen. Niemand uit de genoemde onderdelen diende tijdens, of na afloop van de carnavalsfestiviteiten een klacht in. Integendeel:
*de volgende prins nam zich voor een voorbeeld aan Gerard III te nemen;
*de andere spölmänne van de Boerendansers trokken nog harder aan het harmonica. Gerard was namelijk een ervaren harmonicaspeler;
*de mensen in de zaal lachten zich krom om Gerards buuts;
*vele inwoners deden nooit tevergeefs een beroep op Gerard Velthuis. Vooral waar het om kleine klusjes ging. “Ik kom wa efkes” was zijn vaste antwoord. En dan wist je genoeg;
*de Siepelkuukn’s keken vol bewondering tegen Gerard III op (letterlijk want Gerrad was nen grootn kearl);
*het kleine grut op de scholen nam zich voor: ik wil later ook Prins Gerard worden;
*voor zijn Miny zette Gerard alles aan de kant.
*en waar Prins Gerard III ook kwam, overal had hij een hard, hartig en hartelijk woordje klaar. Want hij was goed van de tongriem gesneden
Wie vreugn oons in dee carnavalsdaag’ mangs of woar Gerard III de tied vandan haaln.
Maar alles verliep, zoals men het had gepland. Het jubileumjaar werd een jaar om nooit te vergeten.
(En degene dee ’t toch wadn vegettn: Lèès dit stukske mear ees good deur)
In carnavalskringen was Prins Gerard III een bekend figuur. Elk jaar stond hij op de Zitting in de stiggelton met een prachtige buut. Ja, praten kon hij. Zijn toespraken vlogen hem de mond uit en zijn Adjudanten verzuchtten wel eens: ”Noe wodt toch tied da’j een kear stopt”.
Prins Gerard III had een geweldige steun aan zijn twee Adjudanten en het verhaal gaat nog steeds dat één van hen tijdens het siepelhangen bij de Hoogheid thuis het plan opvatte om de kanarie te leren zwemmen en om de goudvis de kunst van het traplopen bij te brengen. Het bleef natuurlijk ook bij dat plannetje, want Mientje, de prinses van Prins Gerard III was stapelgek op haar beestjes. Mientje zorgde ook altijd dat de Prins er perfect uitzag: de muts mooi recht, geen enkele onderscheiding scheef en zijn overhemd niet half uit de broek. In zijn dagelijkse leven was Gerard III actief bij de boerendansers als een geweldige harmonicaspeler.
Ook op de Siepelmarkt kwam je hem tegen. Vooral als de os aan het spit werd verkocht stond hij zijn mannetje. Op zijn aandringen werden er in zijn jubileumjaar twee ossen gebraden, want zei hij: ”D’r loopt ja ossens zat roond.” Ook in dat jaar werd door Oud-Prins Nilles en Oud-Prins Janus de Prinsengarde opgericht en zo kon Gerard na de 11e van de 11e meteen intreden in die illustere garde.
Nadat hij zijn titel en alle onderscheidingen in ontvangst had genomen, ging Gerard III dat carnavalsjaar op weg. En hij werd door velen gevolgd.
Zij namen zich de lijfspreuk van hun prins ter harte: ‘Nen goodn Siepel steet nich van wietn.’
Zij gingen naar het stadhuis waar de prins de stadssleutel uit handen van burgemeester G. J. Fleers in ontvangst nam. “En noe heb ik het dizze daag’veur ’t zegn”, liet hij weten
Zij liepen naar de stadspomp om een pilsje te drinken, getapt door hun prins.
De optocht trok enorm veel belangstelling.
Veel Siepelvolk had zijn best gedaan een prachtwagen te maken.
Etalages waren versierd en aan vele huizen hingen slingers, ballonnen en vlaggen. Iedereen vervulde de wens van Prins Gerard: “Heel Oatmössche möt carnaval oetstraaln!” En overal waar Gerard III met zijn adjudanten verscheen begon het feest of laaide het op, als er een korte inzinking was geweest.
Inderdaad: Prins Gerard III slaagde erin het Ootmarsumse Siepelvolk in de beene te kriegn.
En Prins Gerard kon na afloop zuchtend, hondsmoe, ofwel zoa meu as ’n peard, maar tevreden vaststellen:
“Völ leu oet Oatmössche hebt nich van wietn stoan te kiekn!”
Met dank aan het archief van de Othmarridders